Verslagen


Dagboek van de luitenant van Eekelen


 

Verslag van de luitenant T.A.A. van Eekelen
                                                                (Aangeleverd door zijn achterkleindochter Germaine)

Mill, Mei 1940

Dinsdagavond 7 Mei bereikte ons het bericht, dat de stelling bezet moest worden. Er werd alarm geblazen en binnen een half uur stond de compagnie gereed tot den afmars op de appelplaats voor de barak. Er wordt appel gehouden. Allen present. Dit betekende niet dat de gehele compagnie nu reeds daarbij aanwezig was. Ongeveer 50 man ontbrak hier nog wel aan, daar er door onze compagnie wachten geloosd werden op vier verschillende plaatsen en van verschillende sterkte. Bovendien leverden wij nog minstens een telefoonwacht en wel in St. Hubert een gehucht van de gemeente Mill. Juist deze telefoonwacht breng ik om speciale redenen onder de aandacht, daar ik hierover in mijn beschrijving van den 10den Mei terug kom.

Op het ogenblik, dat we naar de stelling wilden afmarcheren, hetgeen ongeveer 25 min. lopen was, kwam er bericht van het Bataljon dat alle goederen op de aanwezigen wagens geladen moesten worden. Hierna rukte de compagnie dan maar weer in, om al het mogelijke te pakken. Na een oponthoud van ongeveer 2 uur konden we naar de stelling afmarcheren. De wapens werden in de stelling gebracht en de piketten aangewezen. Bij elke mitrailleur, er waren er elf van de twaalf aanwezig, werd een kist munitie opgeborgen. Een der mitrailleurs was reeds bij het begin van de mobilisatie onbruikbaar en in ongeveer 8 maanden geen kans gezien die te vervangen. Oorzaak administratieve moeilijkheden bij de Nederlandse weermacht.

Buiten het aflossen der wachten, 8 en 9 mei geen bijzonderheden op, in elk geval niet voor een soldaat, een buitenstaander zou nog wel dikwijls verwonderd hebben opgekeken.

( Op bovenstaande luchtfoto is het gebied van de stelling tussen de witte en rode pijl. De rode pijl geeft de locatie aan, waar de ruïne van de Kapelhof (thans hersteld) zich bevond. Duidelijk is de spoorlijn te zien, die de foto van rechtsmidden naar linksonder doorkruist. De lichtblauwe lijnen geven het kanaal aan, dat verder te volgen is en midden onderin de foto verlaat.)

De 10de mei ’s morgens te 1.30 werd ik na ongeveer 2 uur geslapen te hebben gewekt door een ordonnans met het bericht, dat de stelling volledig bezet moest worden. Na later gebleken is, moet dit bericht in vele opzichten onvolledig geweest zijn. Hierbij had tevens het bericht moeten zijn doorgezonden, alle hindernissen plaatsen en bruggen opruimen. Ik schrijf expres niet voor ’t woord opruimen, het woord vernielen, daar wij tegenover onze stelling een brug over het defensie kanaal hadden liggen, bij blokpad 33, die met enige oefening binnen een half uur zonder aan de brug zelf iets te vernielen afgebroken kon worden.

( Foto volgt)

 Deze brug lag er sinds 2 of 3 dagen, en de eerste oefening zou juist op de eerste oorlogsdag plaats vinden. Zoals het bij oefening het geval was, werden de prikkeldraadhindernissen (Friese Ruiters) op de wegen geplaatst.

( Foto van Eric. onderdelen van een houten uitneembare brug
 zijn zichtbaar tussen de twee Duitsers op de achtergrond))

 maar asperges plaatsen in de spoorbaan en de brug opruimen, dat moesten we om reden, dat ons niets van een inval of eventuele inval bekend was wel laten rusten, daar dit strikt genomen slechts op hoger commando van hoog boven mocht geschieden. Ook de mensen, welke rust hadden kunnen nemen werden gewaarschuwd, de soldaten in de kazematten door de officieren persoonlijk. Hoewel we totaal niets afwisten van een inval, voelden we ons in den nacht toch heel anders dan bij een oefening. Rond vier uur in den morgen waarschuwde een onzer mannen voor ’t eerst dat er vliegtuigen in de lucht waren. Naar mijn schatting bevonden zij zich op 4 a 5000 meter hoogte. Na verloop van enkele minuten zagen wij ze bij tientallen en dikwijls zoo klein, dat als we een ogenblik niet opletten, wij ze dikwijls niet meer terug konden vinden.

Goed half vijf stond ik te kijken naar de kazematten aan de spoorbaan op een afstand van 125 meter. 7 stuks hadden wij te bezetten en vanaf de plaats waar ik stond, waren er 5 te over zien. Er was overal enige bedrijvigheid waar te nemen.

    

( Zo waren kazematten S-534 (links) en S 533 en 532 waar te nemen)

En juist op dit ogenblik hoorde ik een trein naderen uit Oostelijke richting. De eerste trein welke gewoonlijk ’s ochtends passeert komt eerst te kwart voor zeven uit de richting Boxtel (westelijke richting) voorbij onze stelling. De gedachte, welke toen door mijn hoofd gingen, zijn niet nader te vertellen. De trein naderde met een vaart van ongeveer 25 km/u en toen ik haar in zijn volle lengte kon waarnemen, merkte ik dat er nog een tweede trein op ongeveer 300 meter op de eerste volgde. En daar de asperges nog niet in de spoorbaan geplaatst waren reden de twee vijandelijke Duitse gepantserde treinen normaal door. Na een ogenblik besefte ik ten volle, dat het Duitse treinen moesten zijn.

Als een haas rende ik naar de bij de spoorbaan gelegen kazematten en vroeg aan een daarbij ingedeelde sergeant (Nieuwenhuizen) of hij er ook van overtuigd was, dat het Duitsers waren, waarop hij mijn vraag bevestigde en tevens mededeelde dat zij witte plaatjes op hun helmen hadden, wat later de Duitse adelaar bleek te zijn.

Op een afstand van ongeveer 3 km zag ik toen de beide treinen stilstaan en ik vermoedde niets anders, dan dat zij daar en dit was ter hoogte van de commandopost van het Bataljon hun vrachtje uit zouden laden. Direct heb ik toen de zo-even genoemde sergeant bevolen de asperges in de spoorbaan te plaatsen, hetgeen in twintig minuten met ongeveer 10 man, waaronder nog een luitenant klaar was.

    

( Links een asperge, midden het monument en rechts de aspergeopstelling waar de trein op reed)

 

( Links de aspergerestanten waar de wagons overheen gegaan zijn,
rechts het schoonmaken van de rest)

Op het ogenblik, dat onze mannen in de stelling kwamen teruggerend rolde de tweede trein, welke nu achteruit reed over de asperges. De eerste gepantserde wagon ging de hoogte in en kwam daarna gedeeltelijk op zijn kop terecht en doordat de rest ontwricht werd kon deze trein nog voor nog achteruit. Nu konden we haar vanuit onze stelling goed bekijken. Zij bestond uit van voor naar achter gezien uit vier platte zandwagons, een gepantserde wagon, gepantserde locomotief en nog vier gepantserde wagons. De vijf genoemde wagons zagen er op een afstand van 100 meter precies eender uit als normalen gesloten goederen wagons. Vanaf dit moment gaven wij ons geen ogenblik meer bloot.

( Zicht op de trein vanuit de stelling)

Direct heb ik toen bevolen met een mitrailleur in de voorste lijn te blijven en met de drie welke we daarbuiten nog tot onze beschikking hadden, de compagniesreserve te bezetten, opdat we een aanval uit ’t westen en in ons geval in de flank zeer zeker konden verwachten. En dit was juist gezien, daar we binnen zeer korte tijd reeds uit die richting hoorden vuren. Zelf ben ik naar de voorste lijn tegenover de pantsertrein afgelopen, en toen ik door het gat van een mitrailleurnest keek, dat recht tegenover de trein lag, werd ik bijna op hetzelfde ogenblik beschoten, maar gelukkig kwamen de kogels juist naast mijn hoofd in ’t zand terecht.

( Zicht op zo'n mitrailleursnest)

Zo nu en dan werd er toen door ons op de trein geschoten, maar we zagen al spoedig in, dat dat geen zin had, daar onze geweren of mitrailleurkogels, een ander wapen hadden wij niet tot onze beschikking, dood leuk afketsten op de stalen romp. Hoogstens 25 man waarbij ingedeeld een mitrailleur ( M.20) bleef ter bewaking van de trein in de voorste lijn.

Hoeveel mensen er zich nog in de trein bevonden was ons totaal onbekend. Zo nu en dan zagen we een paar benen achter de trein lopen welke zowel in oostelijke als westelijke richting verdwenen. Een bewijs dat de kazematten welke achter de trein gelegen waren hun laatste diensten aan het Nederland reeds verricht hadden, anders had men hen zonder moeite neer kunnen paffen. Wat er met deze kazematbezetters gebeurd was, was ons totaal onbekend. Eerst vier weken na de wapenstilstand hoorde ik, dat zij allen als krijgsgevangenen naar Duitsland vervoerd waren.

Ongeveer 6 uur in den morgen begon men met een geregeld vuur op onze stelling af te geven. Gelukkig trof niets zijn dood daar alle kogels mits zij niet over de stelling heen vlogen, in ’t zand smoorden. Onze loopgraven waren tegen mitrailleurkogels voldoende bestand. Ander vuur werd er vanuit de trein niet gegeven of het zou dan een of andere fluitende kogel geweest moeten zijn, welke naar mijn mening alleen afgegeven werd om ons te demoraliseren. Het geluid van deze eerste kogels drongen door merg en been maar na verloop van een half uur namen we er geen notitie meer van, we wisten nu eenmaal dat ze over ons heen gingen en daarmede was het afgelopen. Even ben ik toen naar de compagniesreserve gelopen, maar daar had men nog niets waargenomen.

Vrees dat de Duitsers vanuit de trein op onze stelling zouden afstormen hebben we geen ogenblik gehad, daar dit gelijk stond met zelfmoord, want voor dat ze bij ons konden komen moesten zij twee prikkeldraad versperringen en het mijnenveld doortrekken. Van het defensie kanaal hadden zij geen last, daar de trein aan onze kant van ’t kanaal stond.

( Genoemd prikkeldraad)

Door de uiterst zwakke bezetting van de Peel-Raamstelling, was er nu reeds een opening in onze stelling van ongeveer 1km waar eerder versterking door ons geen steek aan het doen was. 5 (*) van de 7 kazematten waren voor ons verloren. We beschikten nu over nog hoogstens 6 mitrailleurs. Een kazemat raakten we door een zeer gewaagde truc kwijt. Twee Duitsers met de handen in de hoogte, liepen op deze kazemat toe en toen zij nog op ongeveer 5 meter daarvan verwijderd waren vielen zij plotseling op de grond tegelijkertijd haalde zij een handgranaat uit hun kaplaarzen en slingerden die in de schietopening van de kazemat. Na deze gebeurtenis hebben we geen enkele verdedigingspoging meer vanuit deze kazemat gezien. De overige 4 kazematten lagen achter de trein, dus elke verbinding met hen was eveneens verbroken en zij waren bovendien een gemakkelijke prooi voor den vijand.

(*) (Links de met handgranaten geruimde S-kazemat 534 (links duidelijk de trein te zien),
rechts de foto met S-533 en 532. Verder waren S-531 en 530 geruimd.)

Enkele dagen voor ’t uitbreken van den oorlog werd er artillerie bij ons bataljon ingedeeld en wel acht staal. De meesten onzes hadden van dit wapen nog nooit getoond, bijgevolg had men er ook geen hoge verwachtingen van. Zover ik nog heb kunnen nagaan werd dit geschut opgesteld in de stoplijn (ongeveer 2km achter de frontlijn).

Ongeveer 5.30 had ik wel opgemerkt, dat Mill beschoten werd, hetgeen duidelijk bleek uit drie rookkolommen welke vanuit het dorp opstegen, maar dat dit een prestatie was van eigen artillerievuur kon ik niet vermoeden. Wat was nu de oorzaak hiervan.

Te ongeveer 6.00 kwam er een artillerieofficier (1e luitenant) (*) met een korporaal en een soldaat ter verkenning bij ons in de voorste lijn. Uit hun gedragingen merkte ik al heel spoedig, dat zij Mill beschoten hadden. Bij het zien van de uitwerking van hun vuur maakte de korporaal de opmerking:”’Luit’ we hebben goed gericht”.

(*) (De luitenant Fennel (vuurleider) en de korporaal v Kalkeren
 hadden een waarnemingspost in een boom, oost van de Kapel.
Op de luchfoto is dit direct rechts van de rode pijl in de hoekpunt van de l-weg)

Bij verdere informatie bleek, dat zij bij ’t zien van drie witte seinpatronen moesten vuren. Maar waarom dan gevuurd op een plaats waar p[ dat uur slechts eigen landgenoten en geen enkele vijand aanwezig was. Die seinpatronen zijn naar alle waarschijnlijkheid afgegeven door den vijand. Tot 14 uur zijn de drie artilleristen bij ons in de loopgraaf gebleven. De angst zat de heren tot in merg en been, en ’t gefluit der kogels om ons heen was oorzaak, dat zij maar achter een goede dekking bleven zitten, in plaats van hun eigen onderdeel over hun bevindingen in te lichten.

Van nu af aan moest de uiterste veiligheid gezocht worden met van de ene loopgraaf in de andere te komen, daar men op deze plaatsen geregeld vuur kon verwachten. Het waren dan ook alleen maar de 2 sectie commandanten (de luitenanten van Eeklen en van Velden) en enkele groeps commandanten die zich geregeld over de gevaarlijke punten verplaatsten ten einde van alle bijzonderheden op de hoogte te blijven. Buiten de loopgraven was het uiterst gevaarlijk. En toch moest ik de gevaarlijke zones geregeld betreden.

Tijdens het eerste half uur van ’t gevecht bevonden zich nog twee gezinnen in de loopgraven, en wel de bewoners der twee boerderijen welke midden in deze stelling gelegen waren. Een gezin is naar veiliger oorden gevlucht, terwijl ’t andere gezin dekking heeft gezocht in een groeps schuilplaats midden in ’t bosperceel dat dichtst hun boerderij was gelegen. Zo nu en dan, wanneer de vijand iets verdachts in de buurt van de boerderijen opmerkte, vlogen de kogels er doorheen.

 

(links: De schade is nog steeds te zien op muur van dit schuurtje,
dat het dichts bij de stelling stond met de nu verdwenen boerderij.
Rechts: De boerderij van de familie Vloet, aan de heufseweg,
maar ook tegen de spoorlijn aan ligt)

Ook waren een zestal genisten en nog enkele werklieden van de Heidemaatschappij onze loopgraven binnen gevlucht. De genisten waren toen de trein binnenrolde bezig met het scherp stellen der mijnen, terwijl de mensen van de Heidemaatschappij nog hadden willen trachten verschillende stroken onder te laten lopen hetgeen hun in ’t geheel niet gelukt was, daarvoor waren zij evenals iedereen te laat gewaarschuwd.

Het vuren vanuit de pantsertrein hield aan, gelukkig waren we daar tegen in onze loopgraven voldoende beveiligd, maar hoe later het werd, de te verder drong de vijand vanuit het westen op. Tegen negen uur verlengde ik de compagnie reserve tot en met ongeveer 300 meter in noordelijke richting door middel van een drietal steunpunten. Een ervan werd bewapend met een mitrailleur, daar zij geplaatst werden bij een viersprong van zandwegen. De rest verwijderde lag bij de cantine de Meeren. Tot tweemaal toe heb ik daar punten gecontroleerd, maar dit was het gevaarlijkste werk wat ik deze dag heb meegemaakt. De kogels floten zo verraderlijk om je heen, de herkomst der kogels was zo moeilijk te beoordelen, dat men zich hoofdzakelijk kruipende moest voortbewegen. Zo nu en dan leek het of je beschoten werd op enkele meters afstand. En toch moest dit vuur afkomstig zijn vanuit de trein, welke nu op een afstand van ongeveer 500 meter van mij verwijderd was.

Bij mijn terugkomst in de loopgraaf passeerde ik een onzer manschappen, die mij het volgende mededeelde. De vorige avond was hij naar het dorp Mill geweest en had daar iemand van onze compagnie ontmoet, die telefoonwacht had naar ik meen in St. Hubert. Maar tegen de avond was hij opgebeld en werd hun medegedeeld, dat hij niet meer naar de telefoon behoefden om te zien tot de volgende avond 8 uur en had daarop zijn post maar verlaten. Bijzonderheden over dit geval kon men mij niet meer mededelen, daar mijn zegsman het geval eerst goed doorzag toen de oorlog was uitgebroken, waardoor hij de vorige avond zo weinig notitie aan dit voorval had geschonken.

Tegen tien uur was een vijandelijke groep van 5 of 6 man onze compagnies reserve tot op 50 meter genaderd. Direct werd ’t vuur op hen geopend, maar zij waren ons te vlug af en waren reeds gedekt voordat we ’t eerste schot hadden kunnen lossen. Zo nu en dan zag men ze voor een moment weer verschijnen, echter te kort om enig succes te boeken, later heb ik ze persoonlijk op ongeveer 150 meter afstand zien terugtrekken.

(Foto van de rondleiding in 2000: het pad, van de Koestraat naar de Kapel,
achter de stellingen langs (die lagen rechts in de struiken), waarover
de genoemde Duitsers kwamen. Dit gebeurde, nadat de commandopost
van MC-1-3RI aan de Koestraat was uitgeschakeld)

Hoewel we uren lang geen vijand zagen, en wij zelf slechts weinig trefkans boden, bleef toch het vuur aanhouden en werd de angst onder onze mannen steeds groter. En waar het vuur vandaan kwam bleef voor ons een raadsel. Dat er steeds uit de pantsertrein geschoten werd, was door ons niet te bepalen. Patrouilles uit te zenden was vanwege de gedekte afstellingen en de daarvoor ontbrekende geschikte mensen niet doenlijk.

Uitgezonderd het achtereen volgens bezetten der verschillende mitrailleurnesten en het aflossen der posten bleef de zojuist genoemde toestand tot ’s middags 16 uur hetzelfde.

Na 16 uur werd er in onze omgeving een duidelijk merkbaar offensief ingezet. Duidelijk namen we het inslaan van projectielen waar. Zelf was ik toen in de compagnies reserve en merkte van daaruit op zeer korte afstand het inslaan van granaten. Dit moest toen naar stelling buiten 100 tot 200 meter zijn. Omgeven half vijf werd mij toen bericht dat in het dennenbos op 100 meter voor ons geregeld granaatvuur werd afgegeven. 150 meter oostelijk van de compagnies reserve werd een strook dennen in brand gestoken of gebombardeerd. Doordat er een enkele maal een vliegtuig passeerde, was de eigenlijke oorzaak niet vast te stellen. Elk ogenblik konden we nu brand in het bos voor ons verwachten, hetgeen echter niet geschiedde. 16.50 uur meldde zich een ordonnans van de linkerneven compagnie met een bericht van zijn compagnies commandant. In dit bericht stond vermeld dat er minstens 4 mitrailleurs vernield waren en verzocht ons een of meerdere te willen afstaan, hetgeen gezien ons bezit van 4 mitrailleurs uitgesloten was.

Tevens deelde hij persoonlijk mede, dat een van hun kazematten door een voltreffer was geraakt, waarbij een sergeant (*) werd gedood en twee soldaten gewond werden. Over een afstand van ongeveer 1km had hij een vol uur gedaan en vergeleken met het vuur, dat op alle mogelijke verbindingswegen lag, moet dit nog zeer kort geacht worden. In elk geval, was dit een zeer moedige prestatie.

(*) De gesneuvelde sergeant Blokland

Van nu af aan werd mede door het geringe aantal wapens en munitie en door het feit, dat we nog maar een strook van ongeveer 1 km achter ons hadden, welke nog vrij was van de vijand, werd onze stelling onhoudbaar. Dan komt hier nog bij, dat we sedert half zes in den morgen geen enkel teken van leven meer vernomen hadden van onze B.C., terwijl we met de uiterste krachtsinspanning verbinding konden krijgen met onze linkerneven compagnie. Voor het overige zaten we totaal geïsoleerd. Op dit uur meldde mij de reserve Luitenant van Velden dat de vijand reeds tot in onze verbindingsloopgraven was doorgedrongen. Ongeveer een kwartier na deze mededeling kwam er een voltreffer, juist op dat mitrailleurnest van waaruit de soldaat Brouwer gedurende het verloop van den strijd menige vijand had neergelegd. En juist vanuit dit mitrailleursnest konden we het gehele voorterrein overzien. Even voor dit voorval had ik alle mensen doen verzamelen in de compagnies reserve. Onze toestand werd met de minuut hachelijker en voor zover Van Velden en ik het konden inzien, volkomen hopeloos.

Ongeveer 6 uur in den namiddag heb ik onze mensen dan ook medegedeeld, dat zij zich gereed moesten houden, dat we over enkele momenten via de Vilheide op Langeboom zouden terug trekken.

Ongeveer 6.30 uur gaf ik bevel terug te trekken op het bosperceel ter hoogte van de cantine in de Meeren. Binnen vijf minuten waren we allen in dit bosperceel. Ondertussen waren vijandelijke bommenwerpers hun bommenlast reeds aan het uitstrooien. Toen we ongeveer een minuut in het bos waren, kwamen zij in onze richting aangevlogen, wierpen een serie bommen uit ongeveer evenwijdig met de weg Mill-Langeboom, maar gelukkig voor ons aan de overzijde van de weg. De laatste bom van deze serie sloeg in op ongeveer 20 meter van ons af.

Sprongsgewijs gingen we daarna verder. Maar steeds kwamen de bommenwerpers terug, zodat we na een bomaanval van het 1e uur doorstaan te hebben, zonder dat niet een onzer mensen ook slechts maar een schrammetje had opgelopen, waren we slechts 500 meter van de stelling verwijderd. Op dit moment verschenen er twee Nederlandse jagers en de bommenwerpers gingen er full speed vandoor en wij voelden ons weer veilig. Binnen een half uur waren we toen in Langenboom, van waaruit we diezelfde nacht nog Den Bosch bereikten.


Gastenboek E-mail